NMEA-gegevensverbindingen (TCP / USB)
Last updated
Was this helpful?
Last updated
Was this helpful?
De Autopilot kan benaderd worden via de geïntegreerde WiFi of via een optionele . Voor meer informatie over het instellen van netwerktoegang verwijzen we u graag naar de pagina .
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u NMEA-gegevensverbindingen via TCP of USB instelt. Deze verbindingen worden gebruikt voor communicatie tussen de stuurautomaat, navigatiesoftware en andere navigatieapparatuur.
Met een TCP NMEA-gegevensverbinding kunnen NMEA-gegevens (zoals GPS, wind of AIS) draadloos of via het netwerk worden gedeeld met bijvoorbeeld navigatiesoftware zoals OpenCPN. Dit maakt het eenvoudig om gegevens van de stuurautomaat of andere apparatuur op een tablet, laptop of smartphone te bekijken.
U kunt een TCP NMEA-gegevensverbinding opzetten voor NMEA-gegevensuitwisseling met de Autopilot. Via het volgende (standaard) netwerkadres kan de NMEA-gegevensserver van de Autopilot worden bereikt:
IP-adres: 192.168.14.1
Poortnummer: 20220
Procotol: TCP of UDP
Zodra een apparaat zich aanmeldt bij dit adres en deze poort, zal de Autopilot automatisch:
NMEA-gegevens verzenden naar het apparaat
NMEA-gegevens ontvangen van dat apparaat (indien van toepassing)
Voor specifieke instructies zie:
TCP NMEA-gegevensverbinding met
TCP NMEA-gegevensverbinding met
TCP NMEA-gegevensverbinding met
Met een USB-verbinding kunt u NMEA-gegevens uitwisselen via aangesloten apparaten. Het gaat hierbij om apparaten zoals:
Automatische herkenning van gegevens
Binnenkomende NMEA-gegevens via TCP of USB worden automatisch herkend. Handmatige instellingen zijn daardoor niet nodig. Zodra er bruikbare gegevens worden ontvangen (zoals van een GPS, windsensor of navigatiebron), worden automatisch extra modi geactiveerd, zoals:
GPS-modus
(True) Wind-modus
Navigatiemodus
Op de ControlHead zal de eerste letter van de beschikbare modi getoond worden. Daarnaast worden de ontvangen gegevens direct zichtbaar op het hoofdscherm van de webinterface, zoals in het onderstaande voorbeeld:
RMC
Recommended Minimum Navigation Information
Wordt gebruikt om positie, snelheid over de grond (SOG) en koers over de grond (COG) te bepalen. Belangrijk voor GPS-modus en Navigation Mode.
MWV
Wind Speed and Angle (Relative or True)
Wordt gebruikt om schijnbare of ware windsnelheid en -hoek te ontvangen. Essentieel voor Wind- en True Wind-modi.
RSA
Rudder Sensor Angle
Geeft de roerstand door. Kan gebruikt worden voor nauwkeurige koerscontrole en monitoring van de roeruitslag.
APB
Autopilot Sentence "B" (Waypoint Steering)
Bevat navigatie-informatie zoals koersafwijking en gewenste koers naar het waypoint. Wordt gebruikt in Navigation Mode om automatisch routes of waypoints te volgen.
DPT
Depth
Meet de waterdiepte onder de boot. Niet direct voor stuurcontrole gebruikt, maar kan nuttig zijn voor bewaking en veiligheid.
VHW
Water Speed and Heading
Meet de snelheid door het water en de feitelijke vaarrichting. Kan worden gebruikt om ware windsnelheden nauwkeuriger te berekenen.
HDG
Heading (Magnetic)
Geeft de magnetische koers aan, inclusief variatie en deviatie. Belangrijk voor het behouden van een nauwkeurige koers in Kompasmodus.
De Autopilot kan stuurinformatie en sensorgegevens in NMEA0183-formaat versturen via zowel TCP als een USB (seriele) uitgang, afhankelijk van de configuratie:
TCP
APXDR, APHDM, APMWV, APRSA
Verzending naar verbonden TCP-clients. Alleen actief wanneer er minimaal één TCP-client verbonden is.
USB (Seriëel)
APXDR, APHDM, APRSA
via
NMEA 2000- of SeatalkNG-apparaat via
Verzending via de USB (seriële) uitgang. Alleen actief als een seriële poort correct is en verbonden. (NMEA OUT)