Pcnautic Autopilot
Nederlands
Nederlands
  • Introductie
  • Disclaimer
  • Inhoud Pcnautic Autopilot-set
  • Eerste snelle ingebruikname
  • Installatie
    • TillerDrive
    • MotorController
    • Controlhead / Bedienkast
  • Bediening
    • ControlHead / Bedienkast
    • Webinterface
      • Control - Bediening
      • Profiles - Profielen
      • Tuning
      • Configuratie
      • Compass Calibration
      • Rudder Calibration
      • Wifi / network config
      • Maintenance
        • Emergency
      • Statistics
    • Monitoring en alarmering
    • OpenCPN plug-in
    • Wear OS smartwatch app
  • NMEA-gegevensverbindingen (TCP / USB)
    • YachtDevices YDWG
    • OpenCPN
    • TCP NMEA-gegevensverbinding met Autopilot als NMEA-gegevensclient
  • Specificaties
  • Onderhoud
  • Problemen oplossen
Powered by GitBook
On this page
  • 1. Mode
  • 2. SSID
  • 3. Key
  • 4. Client Mode Address
  • 5. IP addr:
  • 6. Submit
  • Ethernet
  • Configure serial devices
  • NMEA data clients
  • IP-leases
  • Verbinding maken met zowel de Autopilot als het internet
  • Zo stelt u dit in op de Autopilot:
  • Smartphone instellen als hotspot:
  • Resultaat:

Was this helpful?

  1. Bediening
  2. Webinterface

Wifi / network config

PreviousRudder CalibrationNextMaintenance

Last updated 23 days ago

Was this helpful?

1. Mode

Bij Mode kiest u in welke modus de WiFi van de Autopilot functioneert. Standaard staat de Autopilot ingesteld als WiFi Access Point Master (AP).

Wanneer u Master (AP) selecteert, wordt de optie Managed (Client-modus) beschikbaar. In deze modus maakt de Autopilot verbinding met een bestaand WiFi-netwerk, zoals een router, BoatController, OpenPlotter of een vergelijkbaar systeem.

Wij adviseren de Managed-modus alleen te gebruiken wanneer u zeker weet dat het externe netwerk betrouwbaar is. Als er geen verbinding meer mogelijk is met de Autopilot via WiFi, kunt u het WiFi Access Point herstellen via de ControlHead.

2. SSID

In Master (AP)-modus is dit de naam van het WiFi-netwerk dat de autopilot als access point uitzendt, standaard is de pcnautic_AP.

In Managed (Client)-modus voert u hier de SSID in van het bestaande WiFi-netwerk waarmee de autopilot moet verbinden.

3. Key

In Master (AP)-modus adviseren wij altijd een wachtwoord in te stellen om ongeautoriseerde toegang tot uw systeem te voorkomen. Het wachtwoord moet minimaal 8 tekens bevatten.

In Managed (Client)-modus voert u hier het wachtwoord in van het bestaande WiFi-netwerk waarmee de autopilot verbinding moet maken.

4. Client Mode Address

  • In Master (AP)-modus laat u dit veld leeg.

  • In Managed (Client)-modus voert u hier het statische IP-adres in waarmee u de autopilot in het netwerk wilt bereiken.

Een IP-adres bestaat uit vier getallen, gescheiden door punten, bijvoorbeeld: 192.168.14.1.

Let op:

  • De eerste drie getallen van het IP-adres moeten overeenkomen met het netwerk waarmee de autopilot verbinding maakt.

  • Het laatste getal moet een vrij adres zijn binnen dat netwerk (tussen 1 en 254), dat nog niet door een ander apparaat wordt gebruikt.

Als het netwerk DHCP ondersteunt, kunt u dit veld leeg laten en zal de autopilot automatisch een IP-adres verkrijgen.

5. IP addr:

Hier wordt het IP-adres van de ControlHead weergegeven.

6. Submit

Na wijzigingen dient u de instellen altijd te bevestigen door op Submit te klikken.

Ethernet

Wanneer u gebruikmaakt van een Realtek RTL8153 USB LAN-adapter, verschijnt op deze pagina het onderdeel Ethernet.

Hier kunt u de modus van de LAN-adapter instellen:

  • DHCP Client (standaard): de adapter ontvangt automatisch een IP-adres van een DHCP-server binnen het netwerk.

  • DHCP Server: de adapter wijst zelf IP-adressen toe aan apparaten die via Ethernet verbonden zijn.

U ziet hier ook het huidige IP-adres dat aan de LAN-adapter is toegekend, afhankelijk van de ingestelde modus.

Internetdeling via WiFi en Ethernet

  • Wanneer de autopilot via WiFi is verbonden met het internet, kan deze verbinding worden gedeeld met bekabelde netwerkapparaten door de modus op DHCP Server te zetten.

  • Omgekeerd kan een bedrade internetverbinding via de LAN-adapter ook worden gedeeld met WiFi-clients, mits de WiFi-modus op Master (AP) staat.

Configure serial devices

Hoewel het hier om USB-apparaten gaat, worden deze intern als seriële apparaten behandeld.

In dit gedeelte kunt u het type instellen van deze aangesloten seriële apparaten, zoals bijvoorbeeld onze ontvanger van de afstandsbediening.

Alleen seriële apparaten die niet automatisch worden herkend, worden hier weergegeven en kunnen handmatig worden geconfigureerd.

Voor elk apparaat kunt u kiezen uit de volgende modi:

  • None - het apparaat wordt niet gebruikt.

  • Remote – kies deze optie als het de Pcnautic Remote Receiver betreft.

  • NMEA OUT – stuurt NMEA-data vanuit de Autopilot naar dit externe apparaat

NMEA data clients

Sommige NMEA-apparaten ondersteunen dit echter niet. In dat geval zal de Autopilot zich moeten melden bij het apparaat om de NMEA-gegevens te kunnen ontvangen. De Autopilot werkt dan als NMEA-gegevensclient. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Quark-elec QK-A032 converter

Voer het IP-adres en de poort in van het betreffende NMEA-apparaat, en klik op ‘Submit’. De Autopilot zal dan proberen een NMEA-gegevensverbinding te maken.

Laat deze velden leeg als het andere apparaat wél zelf gegevens naar de Autopilot stuurt.

IP-leases

Onderaan de pagina vindt u een overzicht van de zogenoemde IP-leases van verbonden WiFi-clients. In dit overzicht worden, per apparaat, de volgende gegevens weergegeven:

  • IP-adres

  • MAC-adres

  • Hostnaam

  • Eindtijd van de lease

Verbinding maken met zowel de Autopilot als het internet

Wanneer u uw telefoon via WiFi verbindt met de Autopilot (in Master (AP)-modus), verliest u op de meeste telefoons de internetverbinding via 4G of 5G. Dit is normaal gedrag: smartphones geven voorrang aan WiFi, ook als dat netwerk geen internet biedt.

Wilt u gelijktijdig verbinding met de Autopilot én met het internet, dan kunt u de Autopilot in Managed (Client)-modus zetten en verbinding laten maken met de persoonlijke hotspot van uw telefoon.

Zo stelt u dit in op de Autopilot:

  1. Mode: kies Managed (Client).

  2. SSID: vul hier de naam in van de WiFi-hotspot van uw telefoon.

  3. Key: vul hier het wachtwoord in van uw hotspot.

  4. Client Mode Address:

    • Laat dit veld leeg als uw telefoon DHCP ondersteunt (standaard het geval).

    • Of geef een vast IP-adres op binnen het bereik van het netwerk van de telefoon (bijv. 192.168.43.100 op Android of 172.20.10.5 op iPhone).

Smartphone instellen als hotspot:

Android:

  • Ga naar Instellingen > Netwerk en internet > Hotspot en tethering.

  • Zet Wi-Fi-hotspot aan en noteer de netwerknaam en het wachtwoord.

iPhone:

  • Ga naar Instellingen > Persoonlijke hotspot.

  • Zet ‘Sta anderen toe om verbinding te maken’ aan.

  • Noteer de netwerknaam en het wachtwoord.

Let op: De exacte benamingen of menustructuur kunnen enigszins verschillen per merk en type telefoon (bijv. Samsung, OnePlus, Xiaomi of oudere Android/iOS-versies).

Zorg ervoor dat de Autopilot zich binnen bereik van de hotspot bevindt.

Resultaat:

  • De Autopilot maakt verbinding met uw telefoon.

  • Uw telefoon blijft verbonden met het internet via 4G/5G.

  • U kunt via het lokale IP-adres de webinterface van de Autopilot benaderen én tegelijk internet gebruiken op uw telefoon.

Om NMEA-gegevens uit te wisselen tussen verschillende apparaten of software, meldt het NMEA-apparaat zich normaalgesproken aan bij de NMEA-gegevensserver van de Autopilot. Dit is de standaard werkwijze, zoals beschreven bij .

TCP NMEA-gegevensverbinding